Nederlandse scheepsbouw is nog niet uit de gevarenzone, ziet teruggekeerd gezant Marja van Bijsterveldt
In dit artikel:
Marja van Bijsterveldt, teruggekeerd gezant voor de Maritieme Maakindustrie, waarschuwt dat de Nederlandse scheepsbouw nog kwetsbaar is, maar ziet hoopvolle eerste stappen. Twee jaar geleden leidde zij de totstandkoming van de sectoragenda Maritieme Maakindustrie “No Guts, No Hollands Glorie” en de oprichting van een interdepartementaal Rijksregiebureau. Dat bureau brengt nu vijf ministeries samen met het bedrijfsleven om uitvoering te geven aan een actieplan dat de sector moet versterken en de versnippering van contacten voor bedrijven moet wegnemen.
De huidige stimulans komt mede door toenemende vraag vanuit Defensie en de Rijksrederij, wat extra aandacht én opdrachten naar Nederlandse werven kan brengen. Van Bijsterveldt benadrukt dat het succes van grote werven zoals Damen en IHC afhankelijk is van een goed functionerend ecosysteem van reders, toeleveranciers, jachtbouwers en kennisinstellingen. Jachtbouw wordt daarbij als voorbeeld genoemd: hoewel soms moreel ter discussie, levert die tak veel innovaties die breder in de sector inzetbaar zijn.
Samenwerking staat centraal in het herstel: fusies (zoals tussen NMT en IRO), regionale initiatieven (Delta Maritime Cluster in Stellendam), en consortia in de Drechtsteden waarvoor subsidie is toegekend via het Maritieme Innovatie Programma tonen volgens haar concrete voortgang. Ook in het noorden van het land bestaan sterke samenwerkingsverbanden, aldus Van Bijsterveldt. Tegelijk pakt zij actuele knelpunten op, variërend van innovatieve familiebedrijven die verdrongen dreigen te worden door woningbouw tot problemen rond het langdurig verblijf van zeevarenden tijdens onderhoudswerkzaamheden.
Haar prioriteiten voor de komende tijd: zorgen dat het maritieme belang stevig geborgd wordt in het nieuwe kabinet, Nederlandse belangen goed verankerd worden in Europees maritiem industriebeleid, en de samenwerking tussen overheid en private partijen verder verdiept wordt. Van Bijsterveldt pleit voor continuïteit van het industriebeleid — geen korte termijninitiatieven, maar een lange adem — zodat investeringen en kennisopbouw renderen.
Een belangrijk instrument is strategischer aanbesteden. Waar vroeger vooral de “beste boot voor de beste prijs” centraal stond, wil men nu ook strategische belangen, zoals nationale veiligheid en onderhoudscapaciteit, meenemen in inkooptrajecten van het Rijk. Binnen de grenzen van Europese regelgeving wordt onderzocht hoe bijvoorbeeld via een Rijksaanwijzing meer werk in Nederland kan blijven.
Kortom: de Nederlandse scheepsbouw heeft zich nog niet volledig hersteld, maar met een geïntegreerde aanpak, gerichte overheidsopdrachten en versterkte regionale en sectorbrede samenwerking bestaat volgens Van Bijsterveldt een reële kans om het ecosysteem te laten floreren.