Simpele manoeuvre kost bemanningslid zijn onderbeen
In dit artikel:
Bij het weghalen van een tros aan boord van een vissersschip in de Noorderhaven van Den Oever raakte een bemanningslid zo bekneld dat zijn onderbeen werd afgerukt. Het incident gebeurde toen de schipper het schip losgooide om naar een bunkerponton te varen; hij stond in de stuurhut met zijn aandacht achteruit gericht om te voorkomen dat een ander schip geraakt zou worden. De bemanningsman probeerde nog te waarschuwen, maar werd niet gehoord. Hij belandde in het ziekenhuis, zat tweeënhalve maand in een revalidatiecentrum en onderging in totaal negen maanden revalidatie.
Voor de rechtbank in Rotterdam ging het vooral om de vraag wie aansprakelijk was. Uit bewijs en verklaringen bleek onder meer dat het touw dat aan de voorste bakboord bolder vastzat door het bemanningslid was losgemaakt en dat hij bij de handeling op zijn linkerknie steunde. De rechter oordeelde dat de schipper essentiële voorzorgsmaatregelen had verzaakt: hij keek niet of de tros volledig binnenboord lag, communiceerde onvoldoende en was niet in positie om het dek goed te overzien. Daardoor nam het schip — en dus de scheepseigenaar — aansprakelijkheid. Tegelijkertijd was het bemanningslid niet geheel vrijuit: hij had kunnen aangeven dat de tros niet netjes lag, een andere positie op dek kunnen kiezen of de situatie ter discussie kunnen stellen.
Aanvankelijk stelde de rechter de aansprakelijkheid op twee derde voor schipper/ eigenaar en één derde voor de bemanning. Rekening houdend met de blijvende, ingrijpende gevolgen voor het slachtoffer — hij was 26 toen het gebeurde en moet voortaan met één been leven en werken — is die verdeling gecorrigeerd. Uiteindelijk blijft 20% van de schade voor rekening van het voormalige bemanningslid en 80% voor de schipper en scheepseigenaar.
De uitspraak benadrukt dat het ongeval eenvoudig had kunnen worden voorkomen: een routinehandeling op een werkplek waar simpele veiligheidschecks en goed contact tussen bemanning en schipper cruciaal zijn.