Tramper Bothniaborg, ondergang en herbouw

zaterdag, 30 augustus 2025 (09:02) - Weekblad Schuttevaer

In dit artikel:

Op zaterdag 6 augustus 1960 stond rederij E. Wagenborg’s Scheepvaart- & Expeditiebedrijf NV uit Delfzijl voor een bijzondere mijlpaal: voor het eerst zou er een dubbele stapelloop plaatsvinden. In Lemmer rolde de coaster Berkelborg echter onverwacht van de helling; een kabel brak en het schip gleed een kwartier vóór de geplande tijd zelfstandig te water. Omdat het personeel in de kantine zat, was er niemand bij de stapelloop aanwezig; de aan de lijn hangende champagnefles brak alsnog tegen de romp, maar de officiële woorden van de doop ontbraken. Het gezelschap, inclusief doopster Hillie Wagenborg-Bootsman, reisde daarop door naar Makkum voor de geplande tewaterlating van het grotere schip, Bothniaborg.

De Bothniaborg werd enkele maanden later officieel in de vaart gesteld met een proefvaart op 27 oktober 1960 vanuit Delfzijl. Het schip was het tweede grote-vaartschip van Wagenborg naast de Balticborg en maakte van Delfzijl één van de havens met zowel kustvaarders als zeegaand verkeer. De Bothniaborg (80,87 x 12,40 m, ca. 2.500 ton) was ontworpen voor onbeperkte vaart en speciaal geschikt voor hout- en bulkladingen. Uitgerust met drie masten, twee paalmasten en acht laadbomen van elk drie ton, had het schip tevens acht elektrische lieren. De hoofdmotor was een 1.260 pk Werkspoor waarmee ongeveer 12 knopen haalbaar waren; twee hulpmotoren van 150 en 110 pk completeerden de aandrijving.

Aan boord waren moderne voorzieningen: 220 V wisselstroominstallatie met 48 V noodverlichting, elektrisch-hydraulische stuurmachine, radar, echolood, richtingzoeker en radiotelefonie. De leefruimtes waren comfortabel en centraal verwarmd met mechanische ventilatie; de brug en kampanje waren logisch ingedeeld. Wagenborg telde toen meer dan twintig schepen met de karakteristieke zwarte schoorsteen met twee witte banden, en de Bothniaborg gold als een van de pronkstukken van de vloot.

Het lot sloeg toe op 20 oktober 1963: tijdens een nachtreis van Delfzijl naar Oulu raakte de Bothniaborg in het Kielerkanaal in aanvaring met het Zweedse schip Fidra en raakte zo zwaar beschadigd dat kapitein Sikko Bakker meldde dat het schip aan het zinken was. Vier dagen lag het grotendeels onder water; op 24 oktober werd het gelicht en voorlopig gerepareerd in Rendsburg. Voor definitieve herstelwerkzaamheden werd het naar Scheepswerf De Groot & Van Vliet in Slikkerveer gesleept. Op 9 april 1964 keerde de Bothniaborg met kapitein Bakker en stuurman Willem Dinkelberg weer in de vaart terug. Eind 1980 verdween het schip uit Wagenborgs vlootlijst na verkoop naar Piraeus; na meerdere eigenaars werd de Bothniaborg uiteindelijk in de zomer van 1995 in Cartagena gesloopt.